Rasstandaard & Geschiedenis

Geschiedenis en rasstandaard van de Leonberger

Wat voor hond is de Leonberger?

Gegevens over de voorgeschiedenis van de Leonberger zijn moeilijk te vinden. Veel meer dan een enkel voorwoord in tentoonstellingscatalogi en stamboeken zijn er nauwelijks. In één van deze voorwoorden staat: De Leonberger komt uit Schwaben. Dit ras bestaat sinds 1846. Bakermat: Leonberg. Hij is lief voor kinderen, waaks en trouw, kleur geel als van de leeuw tot roodbruin met zwarte punten, heeft een zwart masker en goedmoedige bruine ogen. De reu heeft een schofthoogte van 72-80 cm, de teef 64-74 cm.

Ook de volgende regels werden in een oud stamboek gevonden: De Leonberger vanaf het begin. Er zijn twee typische Schwabische honderassen: de Rottweiler en de Leonberger. Beide hebben hun ontstaan te danken aan kleine steden in Schwaben: Rottweil en Leonberg. De van 1808 tot 1889 in Leonberg levende heer Essig, wethouder van het stadje was een groot dierenliefhebber; Hij hield kippen, ganzen, eenden, duiven, reeën, kalkoenen en zelfs vossen.

Natuurlijk dartelden bij hem ook honden In het rond van de vele rassen van die tijd. O.a. doggen en ook de toen reeds bekende en waardevolle Newfoundlanders, eenkleurige en gevlekte, zoals een oude afbeelding laat zien.
Na vele kruisingen met de geel gevlekte St. Bernard en de Landseer, kruist hij het resultaat hiervan weer later met de Pyreneese berghond. In 1846 bracht hij voor het eerst zijn Leonbergers als een eigen ras naar voren.
Het was – en is nu nog – een hond die imponerend groot is zoals de Newfoundlander, met diens waaksheid en goedmoedigheid en natuurlijk ook met diens voorkeur voor water. Hij heeft een prachtige vacht met de gele kleur als van de leeuw en is even slim en intelligent als de berghonden, van welke hij afstamt.

Zeer spoedig vond de op de leeuw lijkende hond vele liefhebbers. De keizerin Elisabeth (Sissy) van Oostenrijk, de Markgraaf van Baden en ook Bismarck prefereerden de Leonberger en bezaten er zelfs meerdere van. De overlevering zegt dat de Leonbergers van Garibaldi het zelfs durfden op te nemen tegen de wilde stieren van Sicilië.
Grote populariteit genoot de Leonberger ook aan het hof van de Czaar en zo werden tegen het eind van de 19de eeuw ongeveer 330 exemplaren naar Rusland geëxporteerd.

De Leonbergse Hond in Nederland

In 1962 gingen de zusters José van de Pas en Metha Stramer naar Duitsland en kwamen terug met een reu en twee teven uit Schwabische dorpjes in de onmiddellijke omgeving van Leonberg.Deze drie Leonbergers werden ingeschreven in het Nederlandse Hondenstamboek. In 1963 kon het eerste nest bij de Raad van Beheer worden aangemeld, namelijk twee reuen en vier teven. De ouderdieren waren Alf v.d. Achalm (Cardus v.d Muhlengrund x Daisy v.d Solitude) en Elka v Rossbach (Akbar v.d Burghalde x Dorle v Rossbach). Fokkers: de dames Van De Pas en Stramer.

Overigens dateert de eerste inschrijving van een Leonberger in het Nederlandse Hondenstamboek van 6 juni 1900. Dit was Hector Barry v, Muhlenbach x Diana Weijers. De fokker was A. Ras.

Op dit moment heeft Nederland een populatie van ongeveer 1600 Leonbergers.


Algemene verschijning, 
De Leonberger Rasstandaard

De Leonberger is een zeer grote, krachtig gebouwde, gespierde, maar toch elegante hond. Aan zijn bouw is zijn oorspronkelijke gebruiksdoel af te lezen. Zijn harmonische lichaamsbouw en zelfverzekerdheid springen samen met een levendig temperament daarbij in het oog.
Vooral de reu is imposant en straalt kracht uit.

Verhoudingen
De schouderhoogte verhoudt zich tot de lichaamslengte als 9:10. De borstdiepte bedraagt rond 50% van de schouderhoogte.

Gedrag, karakter
Als gezinshond is de Leonberger onder de huidige woon- en leefomstandigheden een aangename partner, die zonder problemen overal naartoe kan worden meegenomen en die uitblinkt door uitgesproken kindvriendelijkheid. Hij is niet schuw of agressief. Als gezelschapshond is hij een prettige, volgzame en onbevreesde kameraad onder alle omstandigheden.

Tot de gewenste karaktervastheid behoren vooral:

  • zelfverzekerdheid en voorname kalmte,
  • een gematigd temperament (waartoe ook speelsheid behoort),
  • het kunnen bijbrengen van gehoorzaamheid,
  • het leergierig en opmerkzaam zijn,
  • het niet bang zijn voor geluiden en lawaai.

Hoofd
Over het geheel dieper dan breed en eerder gestrekt dan gedrongen. Voorsnuit en schedel ongeveer even lang. De huid ligt overal strak aan, geen kopplooien.

Schedel zowel van opzij als van voren gezien weinig gewelfd. Krachtig, passend bij lichaam en botwerk, maar nooit zwaar. Het achterste deel is nauwelijks breder dan dat bij de ogen.

Aangezichtsschedel
Stop: duidelijk zichtbaar, echter matig diep.
Neus: altijd zwart.
Voorsnuit: vrij lang, nooit spits toelopend. Neusrug overal even breed, nooit hol, eerder licht gewelfd (ramsneus).
Lippen: aangesloten, zwart met gesloten mondhoek.
Kaken: krachtig met een perfect, regelmatig compleet schaargebit, waarvan de bovenste rij tanden zonder tussenruimte over de onderste valt. De tanden (42 conform de gebitsformule, waarbij het ontbreken van de M3 wordt getolereerd) staan loodrecht in de kaak. Een tanggebit is toegestaan. De onderkaak mag geen insnoering vertonen bij de hoektanden.
Wangen: slechts weinig ontwikkeld.
Ogen: licht- tot zo donker mogelijk bruin, middelgroot, ovaal, niet diepliggend noch uitpuilend, noch te dicht noch te ver uit elkaar staand. De oogleden sluiten goed, zodat geen bindvlies te zien is. Het wit van de ogen (het zichtbare deel van de lederhuid) mag niet rood zijn.
Oren: hoog, niet te ver naar achteren aangezet. Hangend, middelgroot, vlezig, tegen het hoofd gedragen.

Hals
Gaat licht gebogen zonder knik in de schoft over. Liever wat lang dan gedrongen. Geen losse keelhuid of wammen.

Lichaam

Schoft: duidelijk afgetekend, in het bijzonder bij de reu.
Rug: krachtig, recht en breed.
Lendenen: breed, krachtig, goed bespierd.
Croupe: breed, tamelijk lang, licht gerond, vloeiend overgaand in de staartaanzet. Overbouwd is verwerpelijk.
Borst: breed, diep, minstens tot de ellebogen reikend. Niet te tonvormig, eerder ovaal.
Onderbelijning: slechts licht oplopend.
Staart: zeer rijk behaard. In stand recht omlaag hangend, ook in de beweging slechts weinig opgebogen en bij voorkeur niet boven het verlengde van de ruglijn uitkomend.
Ledematen: zeer krachtig, speciaal bij de reu.

Voorhand

Benen: recht, evenwijdig. Niet nauw.
Schouders/bovenarm: lang, schuin geplaatst, een niet te stompe hoek met elkaar vormend.
Voormiddenvoet: krachtig, niet slap. Van voren gezien recht, vanaf de zijkant gezien bijna loodrecht.
Voeten: in stand recht. Niet naar binnen, noch naar  buiten gedraaid. Redelijk rond, gesloten, tenen goed gewelfd. Voetkussens zwart.

Achterhand

Benen: van achteren gezien niet te nauw staand, evenwijdig. Spronggewrichten niet naar binnen noch naar buiten wijzend.
Bekken: schuin geplaatst.
Dijbenen: tamelijk lang, schuin gelegen, sterk bespierd. Dijbeen en sprong moeten een duidelijke hoek vormen.
Spronggewrichten: krachtig, duidelijke hoek tussen sprong en achtermiddenvoet.
Voeten: in stand recht naar voren wijzend. Niet te lang. Tenen gewelfd. Voetkussens zwart.
Gangwerk: ruim uitgrijpend. Regelmatig bewegingsverloop in alle gangen. Voor veel grond nemend, achter goed stuwend. In stap en draf van voren en van achteren gezien blijven de benen steeds recht.

Vacht

Structuur: middelzacht tot stug. Rijkelijk lang, vlakliggend, nooit in een scheiding. De beharing laat overal ondanks de vele ondervacht de lichaamsbouw zien. Sluik, beetje golvend nog toegestaan. Aan hals en borst een manenkraag, vooral bij reuen. Duidelijke bevedering aan de voorbenen, uitgesproken broek aan de achterbenen.
Kleur: geel, rood, roodbruin, ook zandkleurig (vaalgeel, crmekleurig) en alle combinaties daarvan, altijd met zwart masker. Zwarte haarpunten zijn toegestaan, zwart mag echter niet de grondkleur van de hond bepalen. Lichtere aftekeningen in de grondkleur aan de onderkant van de staart, de manen, de bevedering van de voorhand en de broek aan de achterbenen mogen niet zo sterk zijn, dat ze de harmonie met de grondkleur verstoren.

Een kleine witte borstvlek of smalle streep op de borst zijn toegestaan, net als witte haren aan de tenen.

Schouderhoogte

Reuen 72-80 cm, aanbevolen gemiddelde 76 cm
Teven 65-75 cm, aanbevolen gemiddelde 70 cm.

Fouten

Ieder kleine afwijking van de hiervoor genoemde punten moet als tekortkoming, iedere grotere afwijking als fout worden aangemerkt. De kwalificatie dient in verhouding te staan tot de ernst van de afwijking en aan te geven in welke mate daarmee rekening is gehouden (zeker waar het gaat om gedrag, type, harmonie, gangwerk).

Diskwalificerende fouten

  • schuwe en agressieve dieren
  • sterke anatomische fouten (bijv. duidelijke koehakkigheid, uitgesproken karperrug, zadelrug, sterke uitdraaiing van de voorvoeten, volstrekt onvoldoende hoeking van schouder-, elleboog-, knie- of spronggewricht)
  • ontbreken van gebitselementen (met uitzondering van de M3), boven- of ondervoorbijter, andere gebitsfouten
  • sterk gekrulde of te hoog gedragen krulstraat
  • ongewenste kleuren (bruin met bruine neus en  bruine voetzolen, black and tan, zwart, zilvergrijs, wildkleur)
  • geheel ontbrekend masker
  • bruine neusspiegel, bruine voetkussens
  • sterk pigmentverlies in de lippen
  • ogen zonder bruin
  • te veel wit (reikend van tenen tot middenvoet, meer dan handgrote borstvlek, wit op andere plaatsen)
  • entropion, ectropion.

N.B. : Reuen dienen onmiskenbaar twee normaal ontwikkelde en volledig ingedaalde testikels te hebben.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.